DODE
HOEK (DOEL 2007)
wanneer
de Schelde een Styx wordt, duiken
de
veerlui op. een blauwe man van veel inkt
en
armen woelt het slijk der aarde op. boven
het
soepbord op de boerentafel moeten
zijn
containers varen. hij neemt zonder vragen,
snoert
de mond, legt een muntstuk op de tong.
dat
is haren knippen met een gouden schaar.
enkel
doden mogen blijven en de molen die
tot
in eeuwigheid erom zal malen. elke regen-
kring,
herinnering aan de strop die men Doel-
bewust
om de halzen legde. ter dood veroor-
deeld.
misdaad: te bestaan, in het vaarwater
van
grote vissen te liggen. maar driemaal
lazarus:
opgewekt! confisqueer wat je wil,
ik
houd een hartkamer waar elk breekijzer op
afschampt,
houd stand tegen democratuur.
WAARAF EN WAARAAN
hoe kwam ik in dit lichaam
terecht? hoe
moet ik het weer verlaten?
nu is het mijn
beurt, Augustine, om de
ruimte achter de
ogen te betreden, de handen
dun als papier.
ze beven. niet uit angst
voor het duister,
maar voor het pad erheen.
een lijdensweg.
ademen wordt water scheppen
met een zeef.
tot aan de laatste druppel.
het eindigt in
iets als een lichtvlek.
het is er, maar er
valt geen hand op te leggen.
in dat licht
zal ik je zien, zal je mij
herkennen: wij
zijn altijd naar elkander
blijven smaken.
ik streel je niet met vingers
of blik, want
ook deze laatste grens,
dit gewicht - al is
het een ons -, is voor ons teveel. verloren ze
niet van hun pluimen noemde
ik ons: engelen.
Uit:
“Orpheus in de haven”, uitg.: Eugeen Van Mieghem Museum, 2006.
Augustine
is de jong gestorven echtgenote van de Antwerpse havenschilder Eugeen van Mieghem.