Opdat zij zou kunnen slapen
(alternatief scheppingsverhaal)
En,
nadat hij de planten en de dieren had
geschapen,
de grijze sluier van vulkaan-
as
in kobaltblauwe meren had verzonken,
ving
hij in zijn armen voor haar het zonlicht.
Met
handen van gloeiend ijzer smeedde hij
een
roos van vlees en liet in haar het vuur
los. Lauwwarm in haar mond blies hij adem,
polijstte
voor haar ogen smaragden en saffieren.
Voor
haar buik van porselein bewaarde hij
de
witste gensters. Opdat ze zou liefhebben,
leidde
hij lava koraalrood in haar schoot en
in
haar keel sloot hij ochtenddauw en zeebries.
Opdat
geliefden haar zouden laten slapen, gaf
hij
haar tien koele vingers om de bliksem te
bedaren. En, opdat mannen eeuwig jongens
zouden
blijven, tien pluchen speelgoedteentjes.
Het is herfst
Het is herfst.
In het roestbruin hart van de tuin
staat zij die ik liefheb.
Als een appelboom vol rijpe vruchten
draagt zij de jaren geduldig.
O ik weet hoe wit haar dijen zijn,
hoe week haar buik.
Nu meer dan de zon zij de maan aanbidt
met zijn verstild najaarsgrijs,
wordt zij als een
libel doorschijnend.
Wanneer als twee vleugels van gaas
zij de dijen voor me spreidt,
zie ik hoe lichtblauw de meanders
van het bloed haar lijf doorstromen,
als de nerven van een blad,
het overtollig bladgroen afgeschud,
verleerd het praalziek glanzen.
O kon ik haar huid van herfstlicht
weer wijnrood op doen lichten,
o kon ik haar, kon ik haar
behoeden voor dit traag ontbladeren,
mijn eeuwig jonge lief,
niet langer licht gevleugeld op de wind,
een kraanvogel rillend in het dunne verenkleed.
1ste prijs Poëzieprijs ‘Culturele Centrale Boontje’
(Sint-Niklaas: 20 april 2005)