Cire perdue
hij groeit in de baren
naarmate ik nader
en in het schuim maakt
het zog een zeebrug
tussen zinken en drijven
aanstonds berijd ik mijn
zijden paard, ik duik
en vlecht mijn net onder water
hij speelt vis, soms is hij matroos
en wacht op het dek met zijn roos
maar morgen
bij violette ebben
meren wij in zand en slijk,
een amberkleurig
wrak gelijk
Venus uit haar schelp
leg ik ontwakend
mijn schelp aan je schelp,
dan ruisen er vage gezangen
over elkanders hervonden verlangen
eerst ademen we de wind
van toen het kind in ons
de molens wiekte,
dan komt
het gefluister
in de stilte in het duister
naar een stonde samen dood