samenspel
met groene vingers
van gras en kruid
plant ze een wilde tuin
hij zaait er letters
die kiemen tot klanken
fezelend tussen het loof
als rijpe vruchten
plukt ze zijn woorden
bereidt hem een avondmaal
met geur van laat mos
mijn hof
waar muur bloemt
tussen wortel en prei
erwtjes schuchter ranken
tegen kippengaas
en bonen onhandig
een kop opsteken
beducht voor houtduif en slak
ik plooide je in bedjes
schoffelde zevenblad en distel
bevloeide wanneer je dorstte
toch kiemt onkruid weer
in je willig lijf
vreet ongedierte je loof
ik wacht werkloos
buiten je grenzen
met enkel onmacht
in mijn handen